De Fluiter is een typische vogel voor oude voedselarme loofbossen. Maar hij komt ook voor in oudere naaldbossen die al een nevenetage hebben van loofboomsoorten. Fluiters broeden op plekken zonder weelderige kruidlaag. Daarom komt deze soort minder voor in de voedselrijkere bossen. Ook in armere bossen kan zijn broedhabitat verloren gaan door de dominantie van bramen of grassen. Het is een habitattypische soort van Eiken-Beukenbossen op zure bodem (9120) en van Veldbies-Beukenbossen (9110).
Het is een grondbroeder dus zeer gevoelig voor verstoring door bijvoorbeeld loslopende honden of mensen die de paden verlaten. Meer informatie over de ecologie van de Fluiter kan je vinden op de soortenpagina van Sovon.
Credits geluid: François Bouzendorf, XC395457. Toegankelijk via www.xeno-canto.org/395457.
De Hazelworm is een hagedis zonder poten. Hazelwormen eten kleine trage beestjes zoals wormen en slakken. Het zijn geen actieve jagers, ze kruipen traag rond en liggen wat in de zon.
Het is een typische soort van bosranden of open bossen. Deze soort is daarom opgenomen als habitattypische soort van heel wat natuurstreefbeelden bos. Voor de natte bostypes is het geen habitattypische soort.
Keizersmantels zijn vlinders van bosranden en open plekken in loofbossen. De Keizersmantel zet zijn eitjes af in spleetjes of mossen op de stam van zonbeschenen loofbomen, meestal op een hoogte van 1 tot 2 m. De rupsen komen uit en overwinteren op dezelfde plek zonder te eten. In het voorjaar laten ze zich vallen en gaan de ze op zoek naar bosviooltjes of Maarts viooltje.
De keizersmantel is een typische soort voor de natuurstreefbeelden Eiken-Beukenbossen op zure bodem (9120), Veldbies-Beukenbossen (9110), Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130) en Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160).
Dalkruid groeit bijna uitsluitend in donker bos op matig zure tot zure bodems. Echt voedselarme standplaatsen worden gemeden en in voedselrijke bossen wordt deze soort weggeconcurreerd door andere bosplanten. Het is dus een typische soort van Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120). Hij komt vaak samen voor met Lelietje-van-dalen. Maar in tegenstelling tot deze soort wordt Dalkruid bijna niet aangeplant als sierplant.
Lees meerDe kruidlaag is een belangrijke informatiebron voor alle natuurstreefbeelden, ook voor bossen. Als beheerder is het belangrijk de goede en slechte indicatoren van je natuurstreefbeeld te kennen. Je hebt deze kennis nodig om het natuurstreefbeeld te herkennen maar ook om de kwaliteit ervan op te volgen.
Zo zijn Gewone salomonszegel, Dalkruid en andere soorten op deze tekening kenmerkende soorten voor het natuurstreefbeeld Eiken-beukenbossen op zure bodem (9120).
Hulst vindt men veelal als struik of kleinere boom in bossen die gedomineerd worden door Beuk. De soort verdraagt schaduw goed en men treft ze dan ook vaak aan, weliswaar als kleine struik, op vrij donkere plekken in het bos. Hulst is een kenmerkende struiksoort van het natuurstreefbeeld Eiken-Beukenbossen op zure bodem (9120).
De soort verdraagt echter ook goed de volle zon: op lichtrijkere plekken wordt ze zelfs een stuk hoger. De bodems waarop Hulst groeit kunnen zowel zandig als lemig zijn.
Lees meerVan nature groeit Lelietje-van-dalen of Meiklokje vooral in de halfschaduw in loofbos op vrij droge, tamelijk zure leem- of zandbodem. De soort wordt omwille van de geur ook vaak aangeplant.
Als je deze soort wil gebruiken als indicator van het natuurstreefbeeld Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120) moet je dus zeker zijn dat hij niet is aangeplant.
Net zoals bij vele andere bosplanten kan Lelietje-van-dalen grote groepen vormen. Dit doet hij met zijn ondergrondse, witte, vertakkende wortelstok. Op het uiteinden van deze wortelstok komen de bovengrondse spruiten. Uit deze spruiten komen meestal 2 bladeren, soms 3, en een bloemsteel met een tros van de gekende witte klokjes.
Lees meerWitte klaverzuring is een bosplant die op de wip zit tussen de armere en rijkere bossen. Het dus een kenmerkende soort van oude loofbossen op niet te vochtige of natte bodems. Ze komt dus zowel voor in de wat rijkere varianten van de armere bostypes zoals het Eiken-Beukenbos op zure bodem (9120) als in de armere varianten van de rijkere bostypes zoals het Essen-Eikenbos (9160).
Het is een soort die oppervlakkig wortelt en die zeer goed gedijt in diepe schaduw, op standplaatsen met matig tot vrij veel strooisel. Ze kan het meest succesvol concurreren met andere bosplanten op plekken met een lage lichtintensiteit.
Lees meerNet zoals er verschillen zijn tussen levende bomen zijn er ook ecologische verschillen tussen dood hout. Via een goed bosbeheer zorg je niet enkel voor voldoende dood hout (zijnde 4 % en streven naar 10%), maar zorg je ook voor een variatie tussen liggend en staand, dik en dun.
Dun dood hout zoals takjes is er vaak voldoende maar dik dood hout verdient extra aandacht. Dik dood hout wordt te vaak opgeruimd. Bij natuurstreefbeelden is minstens 1 dikke dode boom (zelfde diameter of dikker dan levende bomen) per hectare aanwezig en streef je best naar meer: 3 of meer dikke exemplaren per hectare.
Dood hout is zeer belangrijk voor de bosdiversiteit. Heel wat soorten zijn afhankelijk van dood hout. Denk maar aan spechten, vleermuizen, kevers en zwammen. Minstens 25% van alle soorten in een natuurlijk bos leeft rechtstreeks van dood hout!
In een natuurlijk bos is vrij veel dood hout aanwezig, vaak meer dan 10 %. Bij natuurstreefbeelden bos is 4 % voldoende maar we moedigen de beheerder aan te streven naar 10 %.
Hoewel Lijsterbes een vrij grote boom kan worden maakt hij meestal deel uit van de nevenetage of van de wat lagere struiklaag. Een belangrijk kenmerk van natuurstreefbeelden bossen is de verticale structuur.
De verticale structuur is goed ontwikkeld als alle vegetatielagen minstens abudant (5-25 %) aanwezig zijn. Voor de boomlaag is dit meestal geen probleem maar ook een goede stuiklaag en kruidlaag zijn dus noodzakelijk.
Een natuurlijk bos is ongelijkjarig en gemengd. Er is op kleine schaal een afwisseling van boomleeftijd en boomsoort. Veel van onze bossen zijn echter gelijkjarig en gelijksoortig. Om dit te doorbreken zijn ingrepen nodig op kleine schaal via een penterslag (kleiner dan 0,3 ha) of op een iets grotere schaal via een femelslag (0,3 ha tot 1 ha) ook wel groepenkap genoemd.
Grotere ingrepen dan 1 ha verstoren het bosklimaat te veel en zorgen op termijn niet voor een gevarieerd bos in leeftijd, structuur en boomsoorten. Het is juist deze variatie die een natuurlijk bos zeer divers maakt.
Lees meerRuwe berk is een pioniersboomsoort die in de meeste bostypes voorkomt op lichtrijke open plekken. Alleen op zeer arme bodems wordt deze soort niet weggeconcureert door andere soorten. In het natuurstreefbeeld Eiken-Beukenbossen op zure bodme (9120) is dit wel het geval. In dit bostype kunnen berken alleen als pioniersboomsoort standhouden.
Ruwe berken komen spontaan in het bos. Vaak op kapvlaktes of aan de rand van open plekken en bosranden. Door deze boomsoort niet steeds weg te zagen ten voordelen van andere boomsoorten krijgt deze pionier ook een plaats in dit bostype.
Ook Gewone esdoorn is zo een boomsoort die zich gemakelijk spontaan zal vestigenen. Ook deze soort kan je dus een plaast geven in dit bostype.
De Zwarte specht is de grootste Europese spechtensoort. Het is een volledig zwarte vogel met een ivoorkleurige snavel en witte ogen. Het mannetje heeft een volledige rode kruin, het vrouwtje een rode achterkruin.
De zwarte specht is een habitattypische soort van de meeste natuurstreefbeelden bos. Hij heeft nood aan dikke bomen voor zijn nestholtes en voldoende dood hout. Zijn lievelingsvoedsel zijn bosmieren;
Credits geluid: Peter Boesman, XC361460. Toegankelijk via www.xeno-canto.org/361460.
In een Eiken-Beukenbos op zure bodem (9120) zijn de Beuken vaak dominant. Soms zijn er ook veel Zomereiken aanwezig. De boomsoortensamenstelling is in bijna alle bossen van Vlaanderen door de mens bepaald, door het vroegere en huidige beheer van aanplant en selectie via dunning.
Welke percentage bepaalde boomsoorten van nature zouden ingenomen hebben is niet te zeggen. We weten wel dat natuurlijke bossen bijna altijd gemengd zijn. Als bosbeheerder streef je dus naar een gemengde boomlaag van inheemse en standplaatsgeschikte bomen. Daarbij zorgen we ervoor dat minstens 2 boomsoorten 10 % of meer voorkomen.
Net zoals Beuk kan Zomereik vrij dominant voorkomen. In het natuurstreefbeeld Eiken-Beukenbos op zure bodems (9120) zal Zomereik van nature echter de competitie verliezen tegen de Beuk. Alleen op plaatsen die te nat zijn voor Beuk is dit niet het geval.
Dit wil niet zeggen dat we al onze eikenbossen moeten omvormen naar beukenbossen. We streven naar gemengde bossen waar naast Zomereik en Beuk ook plaats moet zijn voor andere inheemse boomsoorten. In dit natuurstreefbeeld zijn naast Beuk en Zomereik de typische boom- en struiksoorten Wintereik, de kruising tussen Zomer- en Wintereik (Quercus x rosacea), Wilde lijstersbes, Hulst, Gewone esdoorn, Ruwe berk, Hazelaar, Haagbeuk en Sporkenhout.
Ook andere inheemse boomsoorten mogen natuurlijk aanwezig zijn. Voorbeelden hiervan zijn lindes, Grauwe abeel en Ratelpopulier. Maar deze worden niet tot de typische boomsoorten gerekend.
Lees meerEen van de belangrijkste eigenschappen van een natuurlijk bos is de hoeveelheid structuurvariatie. Door ongelijkjarige en gemengde bestanden te maken zorgt de beheerder hiervoor. Een belangrijk kenmerk om deze structuurvariatie te bekijken is het aantal groeiklassen dat aanwezig is.
Er zijn 7 groeiklassen, gaande van een open plek tot bomen met een van 80 cm of meer. Als beheerder van een natuurstreefbeeld bos zorg je voor de aanwezigheid van minstens 3 verschillende groeiklassen. Best is ook dikste groeiklasse 7 aanwezig maar hiervoor moet het bos oud genoeg zijn om zulke dikke bomen te bevatten. Echt goed ontwikkelde bossen hebben alle groeiklassen en dit via een femelslagstructuur of een plenterslagstructuur.
: rand() expects parameter 2 to be integer, float given in E:\_websites\fotoCarrousel\module\Carrousel\view\layout\fullscreen.phtml on line 383